Tijdens mijn kleine avondwandeling blijf ik voor een brug stilstaan. ‘Wauw’, denk ik. ‘Dat ziet er gaaf uit’. Ik kijk naar het water dat zich voor een paarsblauwe lucht verspreid. Als mijn blik op de grond valt, zie ik de bron: een sproeier op het land. De laatste keer dat ik enthousiast werd van een sproeier in een weiland, was tien jaar geleden. In die mooie zomer van 2010.

Ik was vijftien. Mijn vriendinnen en ik gingen – zoals bijna de hele zomer lang – op de fiets naar het strandje. Dat strandje lag gelegen in een dorp verderop. Het was bloedheet, de thermometer tikte de 36 graden aan. Een temperatuur zo hoog. Toentertijd zelfs zeldzaam voor ons kleine kikkerlandje. Man, wat was het warm.

We lagen daar op onze dunne handdoekjes te zweten in de brandende zon. We luisterden naar het Nederlands elftal op de radio in een spannende voetbalwedstrijd op het WK. Af en toe doken we het water in. Om vervolgens, nog voordat we onze handdoeken bereikt hadden, alweer op te drogen. Het was zo warm, dat we besloten om naar huis te gaan en bij mij in huis de wedstrijd verder te kijken.

Maar we stonden niet zomaar thuis. Vijfentwintig minuten fietsen langs de open weilanden, onder die snikhete zon, zonder ook maar één schrijntje schaduw, stond ons te wachten. Daar gingen we. Met nog steeds de voetbalwedstrijd door de speaker van het kleine radiootje, die dit keer in de tas van één van de meiden zat.

Halverwege konden we niet meer. We fietsten steeds langzamer en langzamer. Geklaag kwam van alle kanten. De één hing met haar armen voorover op haar stuur om met haar laatste krachten haar trappers vooruit te duwen. Anderen waren op hun dunne teenslippertjes gaan lopen met de fiets in de hand, waaronder ik.

Totdat één van ons een lichtpuntje zag. Er stond een sproeier aan, in de verte op het land. We zagen dat de waterstralen de tegels raakten waar we ons een paar minuten later overheen zouden bewegen. En zonder nog langer stil te staan raapten we allemaal onze krachten bij elkaar, sprongen we weer op de fiets en we begonnen kei- en keihard te trappen als nooit tevoren.

Toen we aankwamen bij de sproeier gooiden we onze fietsen neer op de grond. We sprongen wild door het water van de sproeier heen. Armen gestrekt in de lucht. Ronddraaien van blijdschap. We lachten. We gilden. Het leek het beste moment van de hele zomer. En even later hadden we weer de volle kracht om onze rit naar huis af te maken. Eenmaal thuis gooiden we meteen de televisie aan om de laatste minuten van de wedstrijd af te kijken. Eén van de vriendinnen vroeg zich af: die sproeier hè, was dat geen slootwater? Mijn enthousiasme vertrok net zo snel als dat ‘ie kwam.

Sindsdien ben ik nooit meer zo enthousiast geweest om een sproeier op een weiland. Tot vandaag. Toen ik, niet mijn vriendinnen en mezelf, maar het water van de sproeier in de lucht zag springen. Met een prachtige paarsblauwe lucht als achtergrond. Een zon die nog net zichtbaar is: alleen nog een rozige glimp die de ondergaande zon ertussendoor laat gaan. Voor even is niets meer kalm dan dit. Niets waarvoor ik dit uitzicht, op deze avond, in wil ruilen. Nu, tien jaar later, betrap ik mezelf erop dat ik een simpele sproeier, op een groot weiland, weer als een lichtpuntje van mijn dag ervaar. 

Bekijk hieronder het filmpje van de sproeier voor wat kalmerende vibes

View this post on Instagram

De laatste keer dat ik enthousiast werd van een sproeier in een weiland was tien jaar geleden. In die mooie zomer van 2010. Mijn vriendinnen en ik gingen op de fiets naar het strandje, in een dorp verderop. Het was 36 graden. Man, wat was het warm. We lagen daar op onze dunne handdoekjes te zweten in de brandende zon. We luisterden naar Nederland op de radio in een spannende voetbalwedstrijd op het WK. Af en toe doken we het water in, om vervolgens nog voordat we onze handdoek bereikt hadden, alweer op te drogen. Het was zo warm dat we besloten om naar huis te gaan en bij mij in huis de wedstrijd verder te kijken. Maar we stonden niet zomaar thuis. 25 min fietsen langs de open weilanden, onder die snikhete zon, zonder ook maar één schrijntje schaduw, stond ons te wachten. Met nog steeds de voetbalwedstrijd door de speaker van het kleine radiootje, die dit keer in de tas van 1 van de meiden zat. Halverwege konden we niet meer. We fietsten steeds langzamer en langzamer. Geklaag kwam van alle kanten. De 1 hing met haar armen voorover op haar stuur om met haar laatste krachten haar trappers vooruit te duwen. Anderen waren op hun dunne teenslippertjes gaan lopen met de fiets in de hand, waaronder ik. Totdat één van ons een lichtpuntje zag. Er stond een sproeier aan, in de verte op het land. Ineens raapten we onze krachten bij elkaar, sprongen we weer op de fiets en we begonnen kei en keihard te trappen. Toen we aankwamen bij de sproeier gooiden we onze fietsen neer. We sprongen wild door het water van de sproeier heen. Armen gestrekt in de lucht. Ronddraaien van blijdschap. We lachten. We gilden. Het leek het beste moment van die hele zomer. Eenmaal thuis gooiden we meteen de tv aan om de laatste min van de wedstrijd af te kijken. Een van de vriendinnen vroeg zich af: die sproeier hè, was dat geen slootwater? Mijn enthousiasme vertrok net zo snel als ie kwam. En op deze avond kwam die weer terug. Toen ik het water van de sproeier in de lucht zag springen. Met deze paarsblauwe lucht als achtergrond. Voor heel even is niets meer kalm dan dit. 💜 – Uitgebreide versie op mn blog te lezen, link in bio! #yesterday #purplesky #nature #dutchblogger #columnist #column

A post shared by Mathilda (@mathildaverwoerdt) on

Meer lezen?

Meer van mij zien?

Volg me op insta!
Persoonlijk: @mathildaverwoerdt
Fotografie: @_thisisfrommathilda