Ik stroop mijn linkermouw op en leg mijn arm op de stoelleuning. Ze legt me uit wat ik moet doen. Ja ja, ik weet hoe het gaat. Prikken maar gewoon, denk ik. Dan ben ik hier zo weer weg. Maar in tegenstelling tot de meeste mensen die bloed bij mij hebben geprikt, is zij iemand die het anders doet. Iemand waar ik eigenlijk ineens niet meer zo’n haast voor heb om bij weg te gaan. Een jonge meid, net iets ouder dan ik, misschien. Donker haar dat vastgebonden zit. Vriendelijk, met een glinstering in haar ogen. Ze vraagt me wat ik doe. Of ik een drukke dag heb. En of ze aan mijn paarse trui mag voelen die zo zacht als witte wolken oogt. ‘Nog zachter zelfs’, zegt ze met een glimlach. Ze vraagt verder over mijn bijbaan en klinkt geïnteresseerd. We lachen samen en bijna lijkt het alsof het oprecht klikt.

Ach, het is haar werk, denk ik. Zo doet ze bij iedereen. En dat kan, dat ze dat doet. Ik hoop eigenlijk dat ze dat doet. Want ik had het nodig op dat moment. Iemand die even vrolijk was, die de enge gedachten die door mijn hoofd spookten even stil kon leggen en me met een goed gevoel de deur uit liet gaan. Net als zij, weet ik: meer mensen hebben dat soms even nodig. Meer mensen hebben niet altijd zin in iemand die liever geen aandacht aan jou besteedt. Meer mensen. Waren er maar meer mensen zoals haar. Dan zeg ik de volgende keer ook iets vrolijker: prikken maar.

Meer columns lezen?